De wettelijk geregelde onafhankelijkheid van cliëntondersteuning staat onder druk.
Cliëntondersteuners ervaren steeds vaker dat ze ‘niet autonoom’ kunnen werken.
Belangen van de gemeente, het zorgkantoor of zorgaanbieders krijgen vaak voorrang en beperken hun onafhankelijke positie, blijkt uit recent onderzoek van beroepsvereniging BCMB onder ruim tweehonderd ondersteuners.
Eén op de drie respondenten in het onderzoek ervaart ‘druk vanuit de werkomgeving’ als het gaat om hun inzet bij de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo).
Dit komt overeen met de reacties van cliëntondersteuners die werken met de Wet langdurige zorg (Wlz).
Ook hierbij ervaart een derde van de cliëntondersteuners problemen met hun onafhankelijkheid.
Onafhankelijkheid is de kern.
‘Die uitkomsten zijn verontrustend, want onafhankelijkheid is noodzakelijk en daarom juist vastgelegd in de Wmo en de Wlz.
Onafhankelijkheid is een kernwaarde en noodzakelijk om daadwerkelijk naast de burger te staan en zijn belangen te behartigen.
Die kernwaarde mag niet onder druk staan’, reageert BCMB.
Financiële belangen.
Cliëntondersteuners helpen mensen met een zorg- of hulpvraag de weg te vinden in het woud aan regelingen voor zorg en welzijn.
Ze moeten daarbij onafhankelijk – vanuit het belang van de zorgvrager – kunnen denken en werken.
Uitgangspunt is dat de cliëntondersteuner er is om samen met mensen helder te krijgen wat er nodig is aan zorg en ondersteuning en om te bekijken hoe dat het beste geregeld kan worden.
Financiële belangen van bijvoorbeeld de gemeente of zorgaanbieders mogen daarbij geen rol spelen en kunnen zelfs belemmerd werken.
Zo komt het in de praktijk voor dat de gemeente druk uitoefent op de zorgvrager en cliëntondersteuner omdat budgetten voor zorg of ondersteuning overschreden zijn.
Vermenging taken.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat sommige cliëntondersteuners (15%) ook verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de beschikking waarin wordt vastgesteld hoeveel zorg hun cliënt krijgt.
Dit is een ongewenste vermenging van taken.
‘Onafhankelijkheid is in zo’n geval onmogelijk’, constateren de onderzoekers.
Kunstmatige scheiding tussen Wmo en Wlz.
Een overgrote meerderheid (87%) ondervindt flinke problemen met de ‘knip’ tussen Wmo en Wlz.
Clientondersteuners werken meestal vanuit één van deze wetsdomeinen, terwijl mensen met beide wetten te maken kunnen hebben.
Deze kunstmatige scheiding in de dienstverlening van cliëntondersteuners belemmert het bereiken van goede oplossingen.
‘Dit is nadelig voor cliënten’, reageert BCMB.
Beperkte onderwerpen.
Hetzelfde geldt voor de onderwerpen waarvoor de ondersteuners actief zijn.
Een kwart van de ondervraagden mag of kan niet ‘levensbreed’ werken en zijn dan ook niet inzetbaar voor vragen over bijvoorbeeld onderwijs, werk, wonen of vervoer.
De Wmo en bijbehorende ondersteuning zijn juist wel bedoeld voor deze levensbrede onderwerpen, omdat die wet als doel heeft om mensen beter te laten meedoen in de samenleving.
Professionele en vrijwillige ondersteuners.
Een ander aspect dat is onderzocht is de samenwerking tussen beroepsmatige (formele) cliëntondersteuners en ervaringsdeskundige en vrijwillige (informele) cliëntondersteuners.
Uit het onderzoek blijkt dat die samenwerking en de verschillende rollen onduidelijk zijn.
Daarom pleit BCMB voor onderscheidende termen voor formele en informele cliëntondersteuners en een duidelijke regierol van gemeenten bij het mogelijk maken van die samenwerking.
Het onderzoek is uitgevoerd door de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) in opdracht van beroepsvereniging BCMB.
Een samenvatting en het onderzoek staan hieronder.
Downloads:
Persbericht Onderzoek professionele autonomie cliëntondersteuners onder druk word / 2018-11-22
Rapport BCMB Visie op samenwerking formele en informele clientondersteuning pdf / 2018-11-22
Bron: Ieder(in)