Gemeenten hebben de klachtenregelingen bij problemen in onder meer de zorg en de jeugdhulp niet op orde.
Te veel mensen worden van het kastje naar de muur gestuurd, omdat de verschillende instanties moeilijke gevallen naar elkaar doorschuiven.
In een rapport schrijft de Nationale ombudsman dat burgers niet weten waar, wanneer en hoe ze hun problemen kunnen melden.
In januari 2015 ging de uitvoering van de zorg, de jeugdhulp en de begeleiding naar werk over op de gemeenten, onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Participatiewet.
In die tijd kwamen er ruim 3100 klachten binnen bij de Nationale ombudsman.
De ombudsman denkt bovendien dat lang niet iedereen die de verkeerde zorg krijgt een klacht indient.
De drempels zijn daarvoor te hoog, mensen zijn bang dat het indienen van een klacht ertoe kan leiden dat ze helemaal niets meer krijgen, of ze weten niet waar ze moeten zijn.
Uit het rapport:
En nu heb ik bezoek gehad van de coach van het wijkteam hier in mijn gemeente.
Er kwamen twee dames op bezoek, die samen per maand meer kosten dan ik per jaar.
Dames zonder kennis van zaken, geen medische kennis, geen kennis van de sociale kaart, geen kennis van de Wmo-regeling en geen kennis van hun eigen website.
Dus was in een halve minuut beslist dat natuurlijk een driewielfiets het beste voor me was, want: goedkoper.
In het rapport komen allerlei mensen aan het woord die op de een of andere manier in de knel kwamen met de hulp vanuit de gemeente.
Zo kregen ouders die zorg voor hun hulpbehoevende zoon nodig hadden met twee verschillende instanties te maken, die naar elkaar bleven verwijzen.
Een burger met een ingewikkelde hulpaanvraag die een klacht indiende kreeg te horen dat de bezwaartermijn was verlopen.
Maar de gemeente had zelf bij de behandeling van de klacht gevraagd om meer tijd, omdat de materie voor hen “nieuw en complex” was.
De klachtenregelingen zouden volgens de ombudsman persoonlijker moeten zijn.
“Ga met de burger terug aan tafel als er zich problemen voordoen.
” Ook zouden gemeenten zelf actief op zoek moeten gaan naar probleemgevallen.
Vooral bij mensen bij wie meerdere problemen tegelijk spelen en de hulpverlening zich opstapelt gaan dingen mis.
Een andere klacht:
Bijna zes jaar geleden is bij mijn man een beenmergziekte ontdekt.
Na een zware weg met twee stamceltransplantaties achter de rug klimmen wij weer uit het dal.
Wij hebben de gemeente gevraagd om te bemiddelen voor een baantje voor ongeveer 10 à 15 uur per week.
Twee weken geleden belde de gemeente op met het grote nieuws: hij had een baan voor mijn man.
36 uur met een vrachtwagen evenementen afgaan om daar de chemische toiletten te legen.
“Nou,” zegt mijn man, “ik slik twee keer per dag antibiotica om mij te beschermen tegen infecties, dus dit lijkt mij geen goed plan.
En daarbij: 36 uur kan niet want 60 procent van mijn energie gaat naar mijn ziekte.”
“O ja, dat is waar ook”, was het antwoord.
Wij voelen ons niet gehoord en vernederd.
Een gezond iemand zou je deze baan ook niet aanbieden, lijkt mij.
Ik vind het meer iets voor een taakstraf.
Bron: NOS